Geschiedenis

 

Koningsvogel, Hoe het begon

In de jaren ’50 o.a. repatrieerden grote aantallen Indische
Nederlanders naar Nederland, vanwege de politieke ommezwaai in Indonesië onder
Sukarno.

Vooral het gemis van de rijsttafel, viel de meesten van hen
in den beginne zwaar. Immers, niet iedereen beheerste de kookkunst om heerlijke
Indische gerechten op tafel te zetten en velen hadden bovendien de luxe van een
eigen kokkie gehad, die elke avond vol toewijding voor het gezin kookte. Voor
Rachel Flem-Sassoon was dat echter geen probleem. Zij was een ware
keukenprinses en koken was een passie voor haar. Eenmaal in Nederland
aangekomen, kon zij met de kruiderijen die zij bij de Haagse toko’s vond, goed
uit de voeten.

Toch viel het Rachel (door iedereen liefkozend “Tante Reel”
genoemd) uit gesprekken met anderen op, dat men het moeilijk vond om hier
Indische maaltijden snel en toch smakelijk te bereiden. Dat zette haar aan, tot
het bedenken van een soort van “instant”-product, dat iedereen in de
gelegenheid moest kunnen stellen, om een smakelijke Indische maaltijd te
bereiden.

Nachtenlang piekerde Tante Reel, hoe ze het kruidenmengsel
zódanig kon “verpakken”, dat het zonder knoeien direct en met weinig omhaal, de
pan in kon. Eenmaal vermengd met vlees, vis of kip, moest er binnen 45 minuten
een kant-en-klaar Indisch gerecht op tafel kunnen staan.

Talloze experimenten volgden in haar keukentje aan de
Larensestraat. Keer-op-keer zonder resultaat. Immers: “Wat waren de juiste
kruiden-verhoudingen?” en bovendien: “Hoe houd je alles bijeen en hoe regel je
de houdbaarheid zodanig, dat men het een redelijke tijd kon bewaren?”.

Ergens onderweg, werd Tante Reel geïnspireerd door het alom
bekende “Maggieblokje”. Dit was (en is) immers ook instant-produkt.

Uiteindelijk kwam ze ertoe (het was circa 1960) om de kruiden
te vermengen met frituurvet, in combinatie met enkele conserveringsmiddelen. Ze
begon, hoe kan het ook anders, met dé klassieker van de Indische keuken: Nasi
Goreng. Het begin was er, zij het primitief: ze had in een kabinetkamertje
(zoals zij dit noemde) een formica-tafeltje met daarop een grote mono-gaspit,
en een grote emaille-pan.(dit type zou nog lang in gebruik blijven). Het
omroeren deed ze (handmatig) met een grote houten spatel. Dit was een zeer
arbeidsintensief proces, met als gevolg dat ze naderhand lichamelijke klachten
kreeg. Al gauw werd via-via een roerwerk (motor en roerder) bedacht, welke
middels een contragewicht in-en-uit de pan kon worden gehesen, zonder
noemenswaardige moeite overigens. Een soort van minifabriekje was geboren!(met de
nadruk op mini).

Het in “tabletvorm” krijgen en vullen van dit instantproduct
in een (aanvankelijk nog) aluminium bakje geschiedde door middel van een soort
van “ijslepel”. Op de panrand was een plank gelegd en met deze speciale lepel
werd hierop een afgestreken hoeveelheid uit de substantie geschept, in het
aluminium bakje. Na het koelen werd het tabletje weer verpakt in een plastic
zakje, met een papiertje over de bereidingswijze.

Vervolg

Het verspreiden van het product ging via mond-tot-mond- reclame
en proeverijen, en héél langzaam werd een soort “vraag-naar-meer” geboren.
Rachel moest nu dus echt “aan de bak”: er werd om méér soorten gevraagd, en
alras werden de soorten Bali, Roedjak, Rendang en Ayam Pedis geproduceerd,
zijnde de meest gegeten soorten.

Rond 1963 verplaatste Rachel haar activiteiten naar een
kleine bedrijfsruimte aan de Haagse Daltonstraat. Daar dit ook spoedig te klein
bleek, en de productie geen gelijke tred kon houden met de stijgende vraag,
viel de keuze op een bedrijfspand in Rotterdam, dat toebehoorde aan
de”Rotterdamsche Pindakaas Fabriek”, welke ermee ophield. De aankoop van dit
pand, was een belangrijke stap naar volwassenheid van Rachel haar bedrijfje.

Vervolgens werd een en ander uitgebreid: meer motoren, en 1
werknemer.Tevens werd de productie van de eerste sambal (Oelek) ter hand
genomen. Dit geschiedde in houten tonnen, met Spaanse pepers en water gevuld,
en bestrooid met zout, ter conservering. Ná enige tijd werd het eruit gehaald,
om vervolgens te worden vermalen . Het werd in glazen potjes gegoten d.m.v. een
soort van puntzak welke een grote gelijkenis vertoonde met de welbekende
slagroomspuit. Daar dit proces té arbeidsintensief bleek, werd later een kleine
vulmachine met een draaischijf aangeschaft, waarop alles veel sneller ging.
Moeders eerste “retailer” werd “Poelier Waal” aan de Dierenselaan te Den Haag.
Vanuit die plek en d.m.v. aktiviteiten op de Pasar Malam, begon het product
langzaamaan meer naam te krijgen.

In diezelfde tijd had moeder ook de fabricage van haarolie
en (Egyptische) balsem “in portefeuille”. Dat liep aardig, maar omdat zij geen
papieren had om dit te mogen vervaardigen, hield dit helaas op.

Later, in 1967 stapte haar oudste zoon Dick (destijds 25
jaren jong, maar vol ambities) in het bedrijf. Moeder en zoon werden partners.
Door zijn forse inzet, doorzetting en volharding maakte het bedrijfje echte
meters. Het was niet altijd even gemakkelijk. In die tijd bloeide een stevige
samenwerking op met het snel groeiende import-en export bedrijf in Aziatische
levensmiddelen van George van Kasteren (Dick zijn schoonvader). George
(momenteel nog steeds actief op zijn 87e als directeur groot aandeelhouder van
Vanka-Kawat,dat een van de grootste en meest toonaangevende bedrijven in zijn
soort is van Europa) bracht zijn schoonzoon de fijne kneepjes van het
ondernemen bij. Een mooie aanvulling op Dick zijn talent op met name het
financiële vlak.

Er werden goeie afspraken omtrent levering en betaling
gemaakt, en met Vanka-Kawat als afnemer en exclusief distributeur, had het
kleine Koningsvogel zich verzekerd van een vaste bron van inkomsten

Vervolgens was er sprake van een behoorlijke en gestage
groei en uitbreiding c.q. perfectionering van het productenaanbod. Niet in de
laatste plaats bewerkstelligd door mevrouw Scheltens en mevrouw Braakman, die
in de vroege jaren zeventig de gelederen kwamen versterken. Met name mevrouw
Scheltens (door iedereen liefkozend Tante Sonja genoemd) heeft met haar
loyaliteit en onvoorwaardelijke inzet, een essentiële bijdrage geleverd aan de
totstandkoming van het assortiment van Koningsvogel en dientengevolge aan de
groei van het bedrijf.

Rachel Flem-Sassoon heeft haar werkzaamheden rond midden
zeventiger jaren, om gezondheidsredenen moeten staken. Maar aan de zijlijn
bleef zij nauw betrokken bij haar geesteskind.

In 1975 kwam Glenn Scheltens (Tante Sonja haar zoon) de zaak
versterken. Glenn heeft zich vervolgens vanaf de basis door keihard werken,
initiatieven, visie en durf, uiteindelijk opgewerkt tot directeur onder Dick.
Sinds april 2007 mag hij zich directeur-eigenaar van

Koningvogel noemen, daar Dick met het bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd het tijd vond om het stokje over te dragen aan
“zijn” Glenn, op wie hij altijd kon bouwen en die na 32 jaar het bedrijf natuurlijk
van haver tot gort kende. Koningsvogel blijft zo een echt familiebedrijf, want
ook al is geen nazaat van “Tante Reel” meer actief in de zaak, Glenn zijn vrouw
Tia en dochter Jaclyn hadden de afgelopen jaren al hun steentje bijgedragen aan
het bedrijf en zullen dit in de toekomst ook blijven doen.

Het begin van het nieuwe millenium, markeerde ook het begin
van nieuwbouw op huidige locatie van Koningsvogel in Rijswijk. Dick heeft,
vanaf de plannen tot aan de nieuwbouw op de huidige locatie,

de regie geheel in Glenn zijn deskundige handen gelaten, die
het tot een mooi einde heeft gebracht, zodat op 20 juni 2003 het nieuwe pand
feestelijk geopend kon worden.

 

Tenslotte mogen we nog één “zeer oudgediende”, zeker niet
vergeten in deze beknopte geschiedenis van ons bedrijf: Theo Swuste. Hij kwam
rond 1965/66 bij Koningsvogel werken en werkte zich op als “all-round”-kok,
opgeleid door Rachel Flem-Sassoon in hoogsteigen persoon. Hij is tot op de dag
van vandaag nog steeds werkzaam op het vertrouwde nest van de Koningsvogel.

Scroll naar boven